Victimisatie - wat als je zelf misbruikt bent ?
Het is een normale en menselijke reflex om op zoek te gaan naar duidelijke verklaringen voor “onbegrijpelijk gedrag”. We leven niet graag in een wereld waar verschrikkelijke dingen kunnen gebeuren die we niet begrijpen. Zulk een wereld boezemt angst in. We hopen dat als we de ongewenste dingen kunnen begrijpen, dat we ze dan kunnen voorkomen en uitbannen uit ons leven. Deze reflex heeft het nadeel dat we soms op zoek gaan en genoegen nemen met simpele verklaringen die ons vooral moeten geruststellen. Een voorbeeld van zo’n simpele redenering is “alle daders van seksueel misbruik zijn zelf als kind misbruikt geweest”.
Deze stelling kan op twee manieren kritisch bekeken worden : is ze waar ? Zijn alle daders ook zelf misbruikt ? En ten tweede, is slachtofferschap in de jeugd een directe oorzaak om later een dader te worden? Dit is een zeer belangrijke vraag, want indien dit laatste waar zou zijn, wordt er nog eens een extra last op de schouders van slachtoffers gelegd, namelijk dat ze ervoor moeten zorgen om geen dader te worden.
Het is alvast onjuist dat alle plegers van zedenfeiten ook zelf misbruikt zijn. Hierover zijn veel studies en ze komen tot wat uiteenlopend resultaten. Seto en Lalumičre zijn twee onderzoekers die veel over dit onderwerp gepubliceerd hebben. Samen met Jespersen brachten ze in 2009 17 studies in kaart die onderzocht hebben hoeveel volwassen zedenplegers als kind misbruikt geweest zijn. Zo konden ze 1037 seksuele delinquenten vergelijken met 1762 niet-seksuele delinquenten. Hun conclusie is dat een minderheid van alle seksuele delinquenten zelf misbruikt geweest is, maar dat er inderdaad 3 tot 5 keer meer seksuele delinquenten in hun jeugd misbruikt zijn dan dit het geval is bij de niet-seksuele delinquenten. Daarenboven vergeleken ze ook 962 plegers van misbruik op volwassenen met 1334 plegers van misbruik op kinderen. Ook hier vonden ze een duidelijk grotere kans dat de plegers van misbruik op kinderen zelf als kind misbruikt geweest waren.
Seto en Lalumičre deden dit onderzoek in 2010 nog eens over bij adolescente plegers van zedenfeiten en kwamen tot dezelfde vaststellingen. Hieruit mag echter niet besloten worden dat het ene door het andere veroorzaakt wordt. Er kan een derde factor in het spel zijn, namelijk een oorzaak die verklaart waarom een kind een grotere kans loopt om misbruikt te worden én om diezelfde reden ook meer kans om dader te worden. In hun studie van adolescente plegers vonden ze verschillende factoren die jeugdige zedendelinquentie kunnen verklaren : vroegtijdige ongewone seksuele ervaringen of op jonge leeftijd al in contact komen met expliciete vormen van pornografie, getuige zijn van seksueel geweld, zelf slachtoffer zijn van seksueel misbruik of van andere vormen van mishandeling of verwaarlozing, sociale vereenzaming en sociale angsten, en laag gevoel van eigenwaarde.
Het merendeel van de daders is dus niet zelf misbruikt en bij degene die wel misbruikt zijn, is het niet duidelijk of hun slachtofferschap wel de enige echte oorzaak is voor hun ontwikkeling tot dader. Maar de vraag die we hier behandelen is eigenlijk een andere, namelijk of alle slachtoffers zich zorgen moeten maken dat ze dader zouden kunnen worden. Daarvoor is een ander soort onderzoek nodig. Bij een grote groep slachtoffers moet dan gekeken worden hoeveel risico ze lopen om zelf dader te worden.
Paolucci, Genius en Violato brachten in 2001 vele gepubliceerde studies over gevolgen van seksueel misbruik bij elkaar. Zo konden ze de effecten van het misbruik op 25367 slachtoffers vergelijken. Ze vonden duidelijke effecten en een grote kans op negatieve gevolgen voor het latere leven. In volgorde van belangrijkheid zijn dat : een psychisch trauma, depressie, zelfmoordpogingen en terechtkomen in de prostitutie. Ten slotte waren er nog twee gevolgen die minder vaak voorkomen, namelijk slechte schoolse resultaten en dader worden van seksueel misbruik op minderjarige jongens. Er wordt dus wel een beperkt statistisch verband gevonden, maar opnieuw is het niet duidelijk of dit verband oorzakelijk is.
Dit wil overigens niet zeggen dat alle slachtoffers per definitie een getraumatiseerd leven tegemoet gaan. Gelukkig kan met gepaste therapie veel onheil voorkomen worden en zijn er ook slachtoffers die een eigen weerstandsvermogen en psychische veerkracht hebben die hen behoedt voor ingrijpende negatieve effecten. Al deze onderzoekers besluiten daarom dat de kans op negatieve gevolgen door seksueel misbruik op minderjarige slachtoffers ernstig genomen moet worden en dat preventie heel wat leed en trauma’s kan voorkomen.
Ook deze onderzoekers besluiten ook dat er geen simpele uitleg bestaat die kan verklaren waarom iemand zedenfeiten pleegt. De vraag die we ons hier moeten stellen is dus niet “loopt mijnheer X groot risico om pleger van zedenfeiten te worden, omdat hij zelf slachtoffer geweest is in zijn jeugd ?”. Maar wel : “welke factoren spelen allemaal een rol dat X zich wel in die richting ontwikkelt en zo vele andere slachtoffers niet ?” En daar spelen dus heel wat meer factoren in mee dan enkel het slachtofferschap op zich.
Onderzoekers zoals Slater en collega’s zijn daarom op zoek gegaan naar “paden”, ontwikkelingstrajecten die slachtoffers volgen en die sommige onder hen kunnen brengen naar een ontwikkeling tot dader. Van de vier trajecten die in het algemeen vaak voorkomen bij daders (lees hierover meer hier), zijn er twee die vaker voorkomen bij een ontwikkeling van slachtoffer tot dader. Namelijk ten eerste een “pad” waarbij het slachtoffer de verwarrende gevoelens rond eigen slachtofferschap niet goed leert begrijpen en het niet als misbruik plaatst. Daardoor groeit er seksuele verwarring en worden er keuzes mogelijk die tot een herhaling van het misbruik kunnen leiden.
En een tweede pad dat vertrekt vanuit seksueel misbruik, maar versterkt wordt door andere ervaringen van verwaarlozing en mishandeling en zo leidt naar kwaadheid en agressieve weerwraakgevoelens ten aanzien van de maatschappij in het algemeen of bijvoorbeeld vrouwen in het bijzonder.